Soms gebeuren er in je leven al op jonge leeftijd dingen die een diepe indruk op je maken. Dingen die je nooit meer zult vergeten, waarvan je het gevoel altijd bij je zult dragen en het je voor de rest van je leven zal vormen. 

Ik weet het nog als de dag van vandaag dat ik op 10-jarige leeftijd in 1997 als vluchteling naar Nederland kwam samen met mijn moeder en zus, zonder vader. Waar mijn vader was? Ik had geen idee. Pas na een half jaar kwam ik erachter dat ik mijn vader nooit meer zou zien. Ik heb niet eens afscheid kunnen nemen.

“We zijn veilig,” zei mijn moeder toen we aankwamen in Nederland. “Waar zijn we dan?” vroeg ik haar. Ze wist het niet. Ze wist alleen dat we veilig waren. Waar we waren, in welk land, daar zouden we later pas om informeren. Het belangrijkste was dat we veilig waren. Met een vage uitleg van de mensensmokkelaar op zak, vertrokken we richting het aanmeldcentrum. “Alleen maar rechtdoor,” had hij gezegd toen we uit de vrachtwagen stapten nadat we dagen naast dozen met brood en water hadden doorgebracht. We liepen, met een kleine tas in de hand van mijn moeder waar al onze bezittingen in zaten die we nog over hadden.

We hadden het niet slecht voordat we gingen vluchten. We hadden een groot huis, een landgoed, een boerderij en mijn vader was een zakenman. Financieel hadden we het goed. Ik had alles wat mijn hart begeerde en ik had Europese spullen, zoals kleding en een radio. We kwamen niets tekort.

We vonden het aanmeldcentrum in Reisbergen. Drie dagen brachten we door op plastic stoelen die vast zaten aan de grond. Met brood, beleg, gefabriceerd plastic warm eten en wat appels. Pas na een bepaald tijdstip in de avond mocht je de slaapzaal in. Een slaapzaal waar een paar honderd vluchtelingen, zoals oude auto’s op een sloperij, in stapelbedden moesten slapen, zonder enige privacy en met elkaar geconfronteerd. Allemaal onbekenden van elkaar. Allemaal met een verhaal en gevlucht uit ellende. Ieder op zijn of haar eigen manier in doodsangst en verdriet. Mannen, vrouwen, kinderen, ouderen en baby’s sliepen allemaal in één zaal. Je kon elkaar horen ademen en velen horen huilen, de hele nacht door.

Daarna werden we overgeplaatst naar Luttelgeest en daarna naar Haarlem. In Haarlem sliepen we in een oude kazerne. Een grote hal waar allemaal bedden waren neergelegd. Iedereen maakte van lakens een soort van muur om zijn of haar bed heen om een beetje privacy te krijgen. We sliepen met tientallen, zo niet honderden, mensen in die zaal.

Huilende mensen, bange mensen. Mensen die allemaal niet zeker zijn van hun lot. Niet weten wat er met ze gaat gebeuren. Het enige wat ze doen is dag en nacht bidden en elkaar hoop inpraten, al ken je elkaar niet. Moslims, christenen en alles ertussen in, ze waren samen één, met hetzelfde lot. Sommigen hadden wapens gedragen, mensen vermoord om te overleven, anderen hadden familieleden dood zien gaan in hun armen en weer anderen hadden hun huizen zien wegbranden. Velen konden alleen huilen, vertellen hoe ze hun thuis misten en tegelijk bang waren om terug gestuurd te worden.

Het feit dat je elke dag in onzekerheid leeft en weet dat je zomaar teruggestuurd kan worden naar de plek waar je de dood opwacht was zenuwslopend voor de meesten. Velen kregen dan ook chronische ziektes en zenuwinzinkingen. Velen draaiden zelfs door en werden gek, letterlijk!

Soms stond er opeens midden in de nacht politie bij je buren, arresteerde hen en nam ze mee voor deport naar eigen land. Geschreeuw, gehuil. Van vrouwen, van kinderen. Ik hoor ze nog steeds. Het geschreeuw van mannen en vrouwen die smeken om ze niet terug te sturen. “Vermoord me hier maar, nu, stuur me niet terug,” zeiden ze. “Alstublieft, wacht totdat het veilig is in mijn land, stuur me dan terug. Ik wil dan heel graag terug,” schreeuwde een ander gezin. Genadeloos werden ze allemaal afgevoerd in busjes. Midden in de nacht, ’s morgens vroeg of zelfs ’s middags. Iedereen keek doodsbang toe, wetende dat jij de volgende kan zijn. Velen draaiden daarom ook door.

Ik weet Hosep nog, een normale man van eind dertig. Toen ik hem ontmoette was het een hele aardige en simpele man. Op een gegeven was hij doorgedraaid. Hij kon niet stil zitten, was de hele dag rondjes aan het springen en maakte rare geluiden. Hij was totaal gek geworden. Anderen waren paranoia geworden. Ze zagen in iedereen de vijand die hen kwam verraden, meenemen en hen wilde vermoorden. Uit waanzin ontstonden er vaak vechtpartijen. Het was een nare periode.

En nu? Nu zit ik in Groningen in mijn appartement met een Nederlands paspoort het nieuws in de gaten te houden en dit te typen. En terwijl ik naar het nieuws kijk, de vluchtelingen zie en hun toestand, beleef ik alles weer opnieuw. Het zit me dwars. Het zit me dwars hoe onwetend Nederlandse burgers zijn over de toestand van vluchtelingen en de reden waarom ze hierheen vluchten. Waarom wij hierheen vluchten. En ik hoop dat velen dit verhaal lezen. Van politici, journalisten tot linkse en rechtse burgers in de hoop dat we wat humaner naar het asielbeleid kunnen kijken en deze mensen veilig en warm kunnen opvangen, totdat ze veilig terug kunnen keren naar een thuis of dat ze een thuis hier kunnen krijgen.

Ik heb in mijn hele asielperiode niemand gesproken die van plan was om in Nederland te blijven. Iedereen wilde weer terug zodra het veilig was in het thuisland. Sommigen wisten dat ze niet meer terug konden keren, omdat ze dan vermoord zouden worden. Anderen wilden daar waar ze waren wachten tot ze weer terug konden keren naar een veilig thuis. Maar het was niet veilig voor velen. De meeste vluchtelingen willen niets liever dan hun leven terug krijgen in plaats van mee te maken wat ik mee heb gemaakt op 10-jarige leeftijd. Veilig thuis blijven is veel prettiger dan het waargebeurde verhaal dat je net hebt gelezen.

Vind je niet?

Yellah, deel a mattie

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in