Afgelopen weekend bereikte het klimaat hier in Nederland tropische waarden en ik moest zondag met de trein naar Utrecht. Ik raadpleegde diverse internetsites en apps zoals Buienradar, voor een overeenstemmende weersvoorspelling. De betrouwbaarheid van het Nederlandse weer is zoals het klimaat in dit land zelf; wisselvallig.
Zondagochtend maakte ik me klaar om naar het Centraal Station van Groningen te gaan. Het was mooi, aangenaam weer. De vogels waren weer vrolijk aan het fluiten, wat weer invloed had op mijn goede humeur. Terwijl ik mezelf klaarmaakte, zong Bob Marley vrolijk “Three Little Birds” op de achtergrond. Ik moest me wel enigszins haasten om de trein van 11.18 uur te halen.
Vijf minuten voor vertrek uit Groningen lukte het mij nog om een tweezits te bemachtigen in de trein. De coupé stroomde vol, dus ik zette mijn tas op de grond, zodat er nog een plek vrij was naast mij. Mijn medepassagier aan de overkant van de gangpad deed hetzelfde. Ik haalde mijn tablet uit de tas om het e-book van Anousha Nzume te lezen “Hallo witte mensen”. Toen hoorde ik ineens iemand geïrriteerd zeggen: “Nee, ik ga hier niet zitten!” Ik keek op en zag dat die man mij net nog een valse blik gaf. Ineens voelde ik irritaties in mij opkomen. Irritaties als onrecht mij wordt aangedaan. Irritaties vanwege vervelende ervaringen uit het verleden, die overeenstemde met de ervaring die ik nu meemaakte.
Ik probeer om niet gelijk in vooroordelen te denken en te reageren, maar uit rede en verstand. Maar hoe kon ik hier begrip voor opbrengen? Zijn vrouw wou op dat plekje zitten aan de overkant van de gangpad. Haar man kon makkelijk naast mij plaatsnemen, maar hij wilde dat niet. Wat was zijn reden om dat niet te doen? Was het persoonlijk naar mij gericht? Ik stond op het punt om hem te vragen waar die opmerking op sloeg en waarom hij mij die valse blik gaf. Ik hield alle opties open. Misschien wilde hij niet dat er een gangpad tussen hem en zijn vrouw zat. En wat betreft die blik, misschien scheen de zon op zijn gezicht of had hij het gewoon warm.
Maar ik hield ook de, voor mij de meest logische, optie open dat het persoonlijk naar mij gericht was vanwege mijn huidskleur.
Ik voelde me meer en meer geïrriteerd worden. Ik draaide me om, om te kijken of hij er nog was. Ik zag hem staan, omdat er verder geen plek was. Ik wilde hem net aanspreken. Toen werd ik ineens aangetikt. Een klein donker meisje van 12 jaar vroeg: “Mag ik naast u zitten meneer?” Ik liet het erbij zitten en genoot van de puurheid en onschuldigheid van het kleine meisje en dacht bij mezelf dat hij eigenlijk het boek van Anousha Nzume had moeten lezen.
Volg ons: